Opschalen van e-health: drie voorbeelden

Pieter Verbeek Auteur
Lees meer
Volgend artikel: Diederik Gommers: ‘Datakwaliteit hindert digitalisering zorg’
Lees meer

Wat is er nodig om e-health op te schalen? Daarover bogen zich drie klinisch informatici zich als onderdeel van hun post-master opleiding Klinische Informatica van de TU/e. Drie voorbeelden.

1. Borgen e-health Albert Schweitzer Ziekenhuis

Wat moet je allemaal regelen voor e-health en hoe borg je het? Hoe geef je het ook vorm met partners buiten de ziekenhuizen? Met die eerste vraag ging Maud Bomert aan de slag in het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht. Toen ze tijdens haar opleiding daar rondliep, zag ze dat er binnen het ziekenhuis geen lineaire implementatie of borgingstructuur was voor e-health oplossingen.

Bomert: “Een duidelijk proces is nodig om het volledige plaatje in kaart te brengen. E-health wordt vaak vooral als iets technisch gezien, maar het is juist echt iets voor de praktijk. We werken voor de zorg. E-health is dan ook bedoeld om die zorg te verbeteren of de werklast te verminderen.”

In overleg met CIO Onno Donkervoort onderzocht ze als eindopdracht hoe de implementatie, opschaling en borging van e-health in het Albert Schweitzer ziekenhuis is ingericht en hoe dat beter kan. Ze bedacht daarvoor een model, dat door iedereen binnen de organisatie te gebruiken is. Van projectleiders en managers tot tijdens de communicatie met zorgverleners.

Bull’s eye model

Dit zogeheten Bull’s eye model moet voorkomen dat technologie als oplossing wordt neergezet zonder dat de juiste stakeholders aan tafel zitten. Zorgverleners moeten bijvoorbeeld al vroeg in het proces zijn meegenomen en er de meerwaarde er van in zien, legt ze uit.

“Kijk bijvoorbeeld naar slimme pleisters waarin sensoren verwerkt zijn die diverse vitale functies meten en doorsturen naar het EPD of een ander monitoringsplatform. We kunnen aantonen dat die de werklast verminderen, maar de zorgverleners moeten er gemakkelijk mee kunnen werken en er de meerwaarde van zien. Je moet ze dus vanaf het begin van een traject meenemen, zodat er draagvlak en vertrouwen in het project ontstaat en ze al vroeg input kunnen leveren.”

“Dit klinkt heel vanzelfsprekend, maar iemand vanuit de techniek vergeet in zijn enthousiasme wel eens dit soort cruciale onderdelen. Met model is dat niet mogelijk, omdat het model heel overzichtelijk laat zien waar je in het proces staat, welke werkafspraken van toepassing zijn en wie er bij betrokken moet worden.”

Zes fasen

Het model verdeelt de procesmatige ondersteuning in zes fasen. Eerst inventariseer je wat de wensen en behoeftes zijn. Dan ga je ontwerpen en ontwikkelen, om als derde fase te gaan experimenteren en een prototype te testen. In de vierde fase gaat dit prototype in gebruik in een pilot. Daarna volgt opschaling en als laatste fase borging. Het model staat in elke fase stil bij vijf geïdentificeerde domeinen: financiering, techniek, wet- en regelgeving & security, organisatie en zorgproces.

Voor elke zorginstellingen bruikbaar

“Zo kun je lineair kijken of je aan alles hebt gedacht”, legt Bomert uit. “Er zijn continu go/no-go momenten. Welke kwaliteitsdocumenten zijn al meegenomen, welke commissies moeten worden betrokken? Heb je wel steeds al je stakeholders erbij betrokken? Het model is voor het Albert Schweitzer ziekenhuis gemaakt, maar is voor elke zorginstelling bruikbaar omdat het flexibel is, vertelt Bomert.

“We zijn nu intern bezig om het breder te implementeren en dan in de nabije toekomst echt te gaan gebruiken. De eerste reacties uit het ziekenhuis zijn in ieder geval positief.”

2. Samenwerken in regio Den Bosch bij  thuisbegeleiding

Voor effectieve toepassing van e-health is samenwerking nodig met netwerkpartners. In de regio Den Bosch bestaat er al een sterk palliatief zorgnetwerk rond patiënten met hartfalen in hun laatste levensfase. Zij hebben in de laatste fase van hun leven te maken met verschillende zorgverleners: artsen en verpleegkundigen uit het ziekenhuis, de huisarts en de thuiszorg.

Palliatieve zorg

Toch bleek uit de praktijk dat de verschillende zorgverleners niet altijd even goed op de hoogte waren van de conditie van de patiënt. “We kregen signalen vanuit artsen en verpleegkundigen dat de samenwerking nog beter kon in de palliatieve zorg”, vertelt Doortje Hols, klinisch informaticus bij het Monitoringscentrum van het Jeroen Bosch Ziekenhuis. “Er wordt te laat geacteerd op achteruitgang of wanneer patiënten zich angstig of somber voelen.”

Daarom heeft ze een monitoringprogramma opgezet op basis van Luscii. “We hebben in de applicatie een speciale module ingericht waarin we echt met de regio samenwerken. Hoe kun je het gezondheidswelzijn, lichamelijk en geestelijk, in de laatste levensfase maximaliseren? Het accent ligt niet op de ziekte, maar op de mens zelf en wat zijn of haar leven betekenisvol maakt, op positieve gezondheid. Dat past bij een trend die al langer bestaat in het Jeroen Bosch ziekenhuis.”

Tijdig ingrijpen

Een persoon in de laatste levensfase voert fysieke en psychische metingen thuis in een app in. Verpleegkundigen in een Monitoringscentrum bewaken de waarden. Bij overschrijding van een drempelwaarde sturen zij meldingen door voor opvolging in het zorgnetwerk. Zo kan de juiste hulpverlener tijdig ingrijpen bij fysieke of mentale achteruitgang.

“De oplossing creëert een gevoel van nabijheid bij de zorgverleners en minimaliseert de kostbare tijd en energie die een reis naar het ziekenhuis of de huisarts kost”, legt Hols uit. “Zo kunnen mensen in de laatste levensfase met hartfalen binnen de regio ‘s-Hertogenbosch zo lang mogelijk doen wat ze graag doen, waar ze dat het liefst doen.”

Data leveren

Een belangrijke voorwaarde is wel dat leveranciers ook bereid zijn data te leveren. Ook belangrijk is het inzicht dat niet alles is vast te leggen in cijfers en grafieken, zeker niet in de laatste levensfase.

Hols: “Meetwaarden kunnen, naast een reden om alarm te slaan bij een overschrijding, juist ook een waardevol startpunt zijn voor een gesprek met de persoon waar het om gaat en zijn of haar naasten. Het gaat om balans tussen benutten van de potentie van technologie en tegelijkertijd het niet overschatten ervan in contact tussen zorgverlener en patiënt.

Momenteel loopt er een drie maanden durende pilot met vijf patiënten in de regio. Hols: “We wilden bewust klein beginnen om dan steeds aanpassingen door te voeren. Medisch specialisten, huisartsen en (wijk)verpleegkundigenmoeten bijvoorbeeld echt vertrouwen krijgen dat dit systeem werkt. We hadden laatst bijvoorbeeld een moment dat een patiënt door meerdere zorgverleners werd gebeld. Daar hebben we weer van geleerd. Het vraagt een hele nieuwe manier van werken.”

3. Telebegeleiding in het BovenIJ

Dat telebegeleiding de richting is waar de zorg naartoe gaat, weten ze bij het BovenIJ in Amsterdam-Noord al langer. “We willen steeds meer digitaal begeleiden waar nodig is”, stelt klinisch informaticus Linda van Aalten. “Het gaat om informeren, begeleiden en monitoren van klachten en medische gegevens.”

Het BovenIJ ziekenhuis implementeerde twee jaar geleden al telebegeleiding voor patiënten met COPD en patiënten met hartfalen. Daarna kwam al snel de vraag waar telebegeleiding nog meer een toegevoegde waarde zou kunnen hebben voor patiënt en zorgverlener.

Van Aalten kreeg als eindopdracht mee om te kijken hoe het verder te brengen was in het ziekenhuis. “Al snel kwam men tot de conclusie dat dit de weg vooruit is in de strategie van het BovenIJ. Maar hoe? Welke dingen zijn belangrijk om meer patiënten te includeren, meer zorgvragen erbij betrekken en wat voor randvoorwaarden zijn er om dit succesvol toe te passen?

Praatplaat

Van Aalten ontwikkelde een praatplaat waarin ze alles in een oogopslag neerzette. De focus bij de schaalvergroting is gericht op drie richtingen: het opschalen van het aantal patiënten, het aantal zorgpaden en specialismen, en het aantal zorgorganisaties, legt ze uit.

Vijf randvoorwaarden

Om telebegeleiding op grote schaal in te zetten, zijn er volgens haar onderzoek vijf randvoorwaarden belangrijk. Dat zijn een duidelijke strategische visie, een transformatie van het zorgpad, implementatie volgens een vast stappenplan, logistieke processen voor medische apparatuur, en goed ingerichte koppelingen met andere softwaresystemen.

Daarnaast zijn er volgens Van Aalten drie factoren die kunnen leiden tot versnelling of vertraging. Je hebt een gemotiveerde specialist nodig, digitale vaardigheden van de patiëntenpopulatie en het effect op het quadruple aim model. Dat is een goede patiënt-ervaring, verbetering van de gezondheidsuitkomsten, reductie van zorgkosten en verhoogde medewerkerstevredenheid.

Toekomstbestendige zorg

Daarnaast is belangrijk dat er continu evaluatie en optimalisatie plaatsvindt, adviseert Van Aalten. “Zo kan telebegeleiding een bijdrage leveren aan het toekomstbestendig houden van de zorg. Belangrijk is dat je constant met elkaar in contact blijft. Niet alleen maar implementeren en dan klaar. Je moet continu leren en optimaliseren.”

Nadat ze haar praatplaat afgelopen oktober opleverde, is Van Aalten betrokken gebleven bij het BovenIJ om de opschaling van telebegeleiding verder te begeleiden. Ze ondersteunt het ziekenhuis op de weg naar een gezondheidsorganisatie. “We hebben scherpere doelstellingen voor dit jaar gesteld en zijn bezig met nieuwe zorgpaden opzetten. Met mijn onderzoek hebben we de basis gelegd om telebegeleiding op te zetten en op te schalen. Zo hoef je niet steeds bij elke zorgvraag opnieuw te bedenken wat we moeten gaan doen.”

 

Deel

artikel
Klinisch informatici steken handen uit de mouwen
Lees meer
artikel
‘Zorgtechnologie is niet altijd de oplossing’
Lees meer
artikel
Stappenplan moet drempels wegnemen voor implementatie AI
Lees meer
artikel
LUMC digitaliseert gegevensuitwisseling in spoedzorg
Lees meer

Maak een account aan

Om artikelen aan je leeslijst toe te voegen en om artikelen en events met bepaalde thema’s of van specifieke organisaties of auteurs te volgen, dien je ingelogd te zijn met je Mijn Hub account.

Registreer je Of log in